Grote schoonmaak
Aan het einde van deze maand wordt de pastorie opgeleverd en kan er begonnen worden met inrichten. Natuurlijk volgt daarvoor nog een grote schoonmaak. Vroeger werd de pastorie schoongehouden door de huishoudster. ‘Die hield zich bezig met een combinatie van heel veel dingen’, aldus Willemien Heukshorst, die het huishouden van de pastorie twintig jaar lang voor haar rekening nam. Willemien moest dat merendeels alleen doen. ‘Ik had wel een hulp voor het stofzuigen, schrobben en dweilen.’
Tweede meisje
In de periode dat Fiene Vos in de pastorie werkte, van 1956 tot 1959, deden ze het huishouden met z’n tweeën. ‘Ik was het zogeheten tweede meisje en hielp de huishoudster met alles’. Dat begon elke morgen na de ochtendmis. ‘Na het eten van een beschuitje begonnen we. Ik had geen takenlijstje, maar kreeg van de huishoudster opdrachten gedurende de dag. Dat begon met het openslaan van de bedden en het schoonmaken van de lampetstellen (een waskom en waterkan, red.) op de slaapkamers. Overdag zorgden we ook voor de was, de boodschappen en het eten.’ Het minst leuke vond Fiene de voorjaarsschoonmaak. ‘Dan moesten we op zolder al het houtwerk met chloor afdoen, zoals de droogrekken waar alle pijen van de pastoor aan hingen. De traplopers werden buiten uitgeklopt. Ik heb weleens op die trap gezeten en gedacht: moet ik dit nou mijn hele leven doen? Vooral omdat het zoveel werk was.'
Vervelend klusje
Willemien vond strijken een vervelend klusje. ‘Dat deed ik meestal als er een vergadering was. Ik streek vooral kleedjes voor het altaar, de superplies van de misdienaars en de pastoor, tafelkleden en overhemden. Eén keer heb ik een gele poetsdoek bij de overhemden in de wasmachine gestopt. Toen waren alle overhemden geel.’ Willemien deed de strijkwas in de bijkeuken, waar straks de keuken komt. ‘Daar poetste ik ook alle koper en zilver voor de kerk, zoals de communiedoosjes en de kelken. Maar ook de schoenen van de pastoor die hij altijd voor me klaar zette. ‘Wat moet ik daarmee?’ vroeg ik dan gekscherend. ‘Ik dacht dat je ze al gepoetst had.’ zei de pastoor dan met een knipoog. Zo was er elke dag genoeg te doen, maar moe was ik nooit.’